Knobbelzwaan

Knobbelzwaan


De knobbelzwaan (Cygnus olor) is een vertrouwde verschijning in plantsoenen en op meren. Hij leeft voornamelijk van waterplanten waar hij met zijn lange hals naar grondelt, maar hij eet ook gras.

Deze vogels kunnen een spanwijdte van 2,30 meter bereiken en zijn daarmee de grootste watervogels. Zelf zijn ze 120 – 170 cm groot. Met hun lange nek kunnen ze ver onder water reiken. Ze kunnen tot 10 - 13 kg wegen. Daarmee behoren ze ook tot de zwaarst vliegende dieren. Ze zijn even groot als de wilde zwaan, maar veel groter dan de kleine zwaan. Ze zijn wit en ze hebben een oranjerode snavel. Hun kop en hals hebben een gele schijn. De onbevederde huid aan de snavelwortel en om het oog, onder de voorhoofdsknobbel, zijn zwart. Die voorhoofdsknobbel is bij mannetjes heel opvallend. Ook hun poten zijn zwart. Hun ruglijn is sterk gebogen. Ze houden hun hals bijna altijd in een sierlijke S-vorm. Die hals heeft het grootste aantal halswervels van alle vogels. Ze houden hun kop altijd iets omlaag gebogen. Hun snavel is relatief breed. Mannetje en vrouwtje zijn volledig gelijk, alleen hebben de mannetjes in de lente een veel meer gezwollen knobbel en hun snavel is dan ook veel roder. Mannetjes hebben ook een zwaardere nek.


Hun voedsel bestaat uit waterplanten. Ze grazen ook op weiden. Ze hebben een brede snavel om de waterplanten gemakkelijk af te kunnen trekken. Om die reden hebben ze ook zo’n lange hals, die ze gemakkelijk kunnen buigen.

Ze nestelen op de grond, dicht bij de waterrand van moerasgebieden en weinig stromende waters, bij estuaria en in steden. Hun nest is een groot bouwsel van plantenmateriaal: riet en waterplanten, met een holte in het midden. Het wijfje broedt tot 38 dagen op de 5 tot 8 ovale eieren van ongeveer 11 cm. In het begin van de broedtijd zijn de eieren nog mat en grijsgroen, maar na een paar weken worden ze glanzend en bruinig. Het wijfje sist luid naar alles wat te dicht in de buurt komt. Als haar waarschuwingen in de wind worden geslagen valt ze aan. Haar sterke snavel en vleugels zijn geduchte wapens. Vooral in de broedtijd kan het mannetje behoorlijk agressief zijn territorium verdedigen, ook tegen mensen die te dicht bij het nest komen.


De jongen blijven een heel jaar lang bij hun ouders, maar ze verlaten al wel spoedig het nest en kunnen na 4 – 5 maanden vliegen. Voor vogels is dat heel erg lang. De ouders dragen hun jongen, zoals bij futen, af en toe op de rug. Wanneer ze het verenkleed van een volwassen zwaan krijgen, verjagen de ouders hun jongen. Volgroeide jonge vogels hebben eerst een lichtbruin kleed, nog bruiner dan de jongen van de wilde zwaan, dat, naarmate ze ouder worden, witter wordt. Ze missen de knobbel en hun snavel en poten zijn nog donkergrijs. Later worden die rozegrijs en vervolgens krijgt hij de oranjerode kleur van de volwassen snavel. In het derde jaar zijn de vogels echt volwassen. Daarna vormen de jonge vogels af en toe grote groepen. Donsjongen zijn grijs of wit. Ze worden door beide ouders verzorgd.

Broedpartners blijven dikwijls hun hele volwassen leven bij elkaar.

Knobbelzwanen hebben per jaar maar 1 broedsel.

© 2009