Jonge vink in winterkleed
De vink (Fringilla coelebs) is een zangvogel. In de lage landen is hij de bekendste en meest frequent voorkomende vinkachtige. Zijn zang, waarvan de laatste tonen de "vinkenslag" wordt genoemd, kent vele dialecten.
De vink broedt van half april tot juli. Nesten van deze "randbroeder" vindt men op verschillende hoogtes aan de rand van een bos, open plek of weg. De broedduur bedraagt 12 - 15 dagen. Hoofdzakelijk broedt het ♀, dat soms door het ♂ gevoerd wordt, vanaf het laatste ei. Beide vogels verzorgen de jongen, die het nest na 13 – 14 dagen verlaten, waarna ze nog enige tijd gevoerd worden. Meestal 2 legsels per jaar.
De vink is een van de talrijkste trekvogels. Trekrichting is west tot zuidwest richting Europa, Noord-Afrika en het Midden-Oosten, met stuwing aan de kust. Om in Engeland, of Ierland te overwinteren steken ze de Noordzee rechtstreeks over of bij Cap Gris Nez. Najaarstrek is van september tot december. Voorjaarstrek begint in februari en gaat door tot mei. Veel hangt af van de breedtegraad en het weer.
De vink is een dagtrekker, en vliegt vooral in de vroege ochtenduren. Sommige vinken zijn standvogels. Hun slag is anders dan bij trekkende soortgenoten en wordt "bogaardzang" of "Vlaamse zang" genoemd.