De zwanenmossel, die 20 centimeter lang en 12 jaar oud kan worden, voedt door middel van een filtersysteem, aangedreven door een aantal sterke spieren. Het dier bezit een grote, gespierde voet, die gebruikt wordt om het lichaam voor zo'n 70% in de bodem in te graven, om vervolgens door één opening, bedekt met fijne cilia om grof materiaal te manoeuvreren, water naar binnen te pompen. Het water gaat via de maag, waar eetbare deeltjes worden uitgefilterd, langs de kieuwen, om uiteindelijk vie een tweede sifon het lichaam te verlaten. Afvalstoffen verlaten de mossel via deze zelfde sifon.
De zwanenmossel heeft twee zeer sterke spieren, de adductoren, waarmee de twee schelpen bij elkaar worden gehouden. Wanneer er gevaar dreigt, kan de mossel de schelp zo sterk sluiten, dat het zelfs voor een mens welhaast onmogelijk is de mossel te openen zonder de schelp te breken.
De zwanenmossel is zeer gevoelig voor watervervuiling. Als de habitat van de zwanenmossel vervuild raakt, sterft vaak een groot deel van de populatie, aangezien elke gestorven mossel het water zelf sterk vervuilt, en zo de situatie verergert.
Zwanenmosselen worden soms gebruikt als "early warning"-systeem voor verontreiniging; verhoogde sterftecijfers en veranderingen in gedrag kunnen wijzen op waterverontreiniging.
De bittervoorn is voor zijn voortplanting afhankelijk van de zwanenmossel. De larven van de zwanenmossel profiteren daar echter niet van omdat ze zich op andere vissoorten hechten.
Na zeer strenge winters, zoals in 1963 kunnen de zwanenmossels ook massaal verdwijnen en daarmee ook de bittervoorns, die echter geen bepaalde voorkeur voor mosselsoorten hebben.
De zwanenmossel is ook erg gevoelig voor hoge watertemperaturen. Zwanenmosselen raken al gestresst bij een temperatuur van 20ºC. Wanneer de watertemperatuur vlak boven de bodem 24ºC of hoger wordt, treedt er massale sterfte op.