EPO: "Leerde u op school ook dat de Eerste Wereldoorlog een oorlog voor de democratie was? Nochtans bestond in het Europa van 1914 bijna nergens algemeen stemrecht. Overal heerste een kleine elite van grootgrondbezittende adel en industriële burgerij. Die eerste klasse monopoliseerde de politieke, de tweede de economische macht. Maar beide deden het in hun broek voor 'de volksmassa's' en het spook van de revolutie dat hen overal volgde.
De analyse van Jacques Pauwels is onthutsend. Om een omverwerping van de heersende orde te vermijden, kwamen adel en burgerij terecht bij oorlog. Oorlog moest de revolutie en de democratisering tegenhouden. Oorlog kon ook de economische problemen oplossen die het gevolg waren van de onderlinge concurrentie tussen de grootmachten, die altijd op zoek waren naar territoriale uitbreiding voor het verwerven van afzetmarkten, bronnen van grondstoffen en goedkope arbeidskrachten.
Maar het draaide anders uit dan de elite verwacht had. In Rusland lukte de revolutie, in West-Europa waren hervormingen ten voordele van de kleine man onvermijdelijk, en in de rest van de wereld staken antikoloniale bewegingen de kop op. Toch bleef de elite dromen van een terugkeer naar de 'goede oude tijd'. Dat ontaardde in de nachtmerrie van het fascisme en een nieuwe wereldoorlog."
DeWereldMorgen: "De imperialistische grootmachten zaten al enige tijd te azen op een oorlog. Die zou uiteraard kort en glorieus zijn, zonder grote verliezen aan eigen zijde (tenminste, niet voor de leiders en hun medestanders, de gewone soldaten waren geen punt van overweging). Om dat te begrijpen moet je volgens Pauwels teruggaan tot 1789, het jaar van de Franse Revolutie. De periode 1789-1914 beslaat dan ook negen van de in totaal 29 hoofdstukken van zijn boek.
De wil om een oorlog te beginnen werd gedreven door motieven die onafscheidbaar met elkaar verbonden waren. De elite was eerst en vooral bevreesd voor de interne sociale onrust. Na de Franse Revolutie was het idee dat gewone mensen ook een zeg horen te hebben deskundig en bloedig onderdrukt, maar het gevaar bleef sudderen. De 'belle epoque' was enerzijds een schitterende tijd voor hen die het goed hadden, er waren anderzijds ook voortdurend stakingen en andere vormen van sociaal protest.
Een korte oorlog zou ideaal zijn om de 'revolutionaire energie op een buitenlandse vijand te richten, om de onrust te 'externaliseren in plaats van te radicaliseren'. Hogere burgerij en adel vonden elkaar in dat streven 'om dreigende revoluties te voorkomen en uitbrekende revoluties in de kiem te smoren, om belangrijke politieke en sociale hervormingen in democratische zin in te voeren'.
Adel en bourgeoisie speelden voluit de nationalistische kaart om de bevolking op te zwepen voor de oorlog, maar waren zelf eerder internationalistisch ingesteld: 'De adel en de haute bourgeoisie van de verschillende Europese landen hadden meer gemeen met elkaar dan met de lagere klassen in eigen land.'
Dat nationalistische gestook had een belangrijke racistische component. Jodenvervolging wordt meestal vereenzelvigd met de Tweede Wereldoorlog, maar het was reeds een factor van belang in '14-'18.
Dat was ook niet verwonderlijk gezien de diepe historische wortels van het antisemitisme in Europa: "De Jood was de gemakkelijk herkenbare vreemdeling … in veel landen speelden ook de Roma die rol. In Duitsland werden Polen en Slaven in het algemeen als parasitaire vreemde elementen gezien." (Niet toevallig die volkeren die woonden in de gebieden die de Duitsers wilden veroveren.)
De oorlogvoerende imperia waren wel zo sluw om de minderheden te steunen in andermans achtertuin ...
De industriële burgerij verdiende ondertussen tonnen aan de wapenproductie.
Pauwels daarover: “Ook vandaag nog worden de kosten van imperialistische oorlogen zoals die in Irak en Afghanistan gesocialiseerd, terwijl de erdoor geproduceerde winsten geprivatiseerd worden ten bate van olietrusts, wapenhandelaars, en leveranciers van allerlei militaire en quasi-militaire diensten”"
De VS heeft een grote arme bevolking, een deel daarvan zit in de gevangenis (de gevangenisindustrie is geprivatiseerd en bestendigt zichzelf), een ander deel gaat uit armoede en gebrek aan ander werk het leger in. De VS heeft meer dan 700 officiële bases all over the world, plus honderden geheime bases, met officieel zo'n 1,5 miljoen soldaten, waarvan 400.000 in het buitenland, als bezetting en intimidatie. Daar zijn nog niet de huurlingen, de Blackwater troepen en Special Forces bijgerekend.