Oopjen Coppit was de dochter van Hendrik Coppit wiens vader lid was van de vroedschap (de gemeenteraad van die tijd) en die zijn kapitaal had verdiend met de handel in buskruit. Er was ‘eer’ te behalen met buskruit, het was een ‘Nobele’ negotie, want er werd zeer goed aan verdiend. Oopjen’s tweede man was legercommandant Marten Daey. Hendrik Coppit staat met zijn vermogen van ƒ200.000 als nummer 230 op de lijst van 250 rijksten van de Gouden Eeuw. Oopjen’s eerste man was Maerten Soolmans, zoon van een Vlaamse vluchteling (voor de Spaanse troepen die Antwerpen binnentrokken) die zijn geld verdiende in de suikerraffinaderij en -bakkerij. De verworven rijkdom moest ter gelegenheid van het huwelijk van Oopjen Coppit en Maerten Soolmans geëtaleerd worden door het laten portretteren van beiden door de duurste schilder van het moment, Rembrandt. Het moest natuurlijk levensgroot. Het zijn prachtige schilderijen. Maar ook en vooral een afbeelding van rijkdom en macht.
Waarom zijn juist beide schilderijen nu zo belangrijk voor Nederland? Omdat ze rijkdom en macht als onderwerp hebben. Laat er geen twijfel over bestaan, het zijn wondermooi geschilderde portretten. Maar ik schaam me een beetje over het gedoe rond de aankoop. In de eerste plaats hoort in tijden van crisis geen bedrag van 160 miljoen euro uitgegeven te worden aan twee portretten. Het Rijksmuseum is al genoeg gedisneyficeerd, daar hoeven we niet nog een schepje bovenop te doen. Als mensen naar het Rijks gaan om geld te aanschouwen dan pas ik. Ik zet er voorlopig geen voet meer in huis. Ik ga wel naar het Rembrandthuis. Laat die schilderijen maar in Frankrijk. We gaan toch geen Rothschildt bankiers financieren hier in Nederland?
NOS: "De 160 miljoen euro die het Rijks wil neerleggen voor de Rembrandts is een veel hoger bedrag dan het vorige record. In 1997 betaalde De Nederlandsche Bank via een stichting omgerekend 37 miljoen euro aan een Amerikaanse particulier voor het schilderij Victory Boogie Woogie van Piet Mondriaan. Dat is in langdurige bruikleen gegeven aan het Gemeentemuseum in Den Haag. “
De Franse regering zou een van de doeken willen kopen voor 80 miljoen euro, dankzij een schenking van 80 miljoen euro van de Banque de France, de centrale bank van Frankrijk. Tja, de centrale banken zijn onafhankelijk, maar geven wel heel veel geld uit aan kunst. Dat is hun taak niet. Zeker als het hen ook nog eens verboden is om geld te pompen in nijverheid en sociale zaken. De kopstukken van Frankrijk en Nederland, met de hotemetoten (die zich weer een heerlijk regent kunnen voelen) van het Rijks en het Louvre voorop, weten zich van opwinding geen raad.
Dat centrale banken zich in tijden van crisis, veroorzaakt door banken, onledig houden met het financieren van dure kunst is een gotspe. Sommige toezichthouders van de Nederlandsche Bank houden er ook bijzondere hobbies op na. De kas van centrale banken is niet gebaat bij het aantasten van de financiële stabiliteit (het bewaken van de financiële stabiliteit is hun hoofdtaak) door aankopen van peperdure kunstwerken. Wie houdt er toezicht op de financiële uitgaven van DNB die zelf de toezichthouder is van de financiële sector van Nederland? Het zou Rothschildt sieren als hij de werken in bruikleen zou geven aan het Rijks, of het Louvre.
De behandeling van de aankoop in de Tweede Kamer getuigt van kneuterpolitiek. Gaan we straks met z’n allen die 160 miljoen staan aangapen? Ooh, wat mooi! Kassa!
Ik lees net dat er een deal is: Nederland en Frankrijk gaan de werken samen kopen en samen (om de beurt) tentoonstellen.
Update 2 oktober 2015:
"Pijbes herhaalt: Rijksmuseum kán niet meebetalen aan Rembrandts”
Nee, natuurlijk niet. Pijbes wil zijn eigen kapitaal in huis houden. Het Rijksmuseum is een commerciële instelling geworden en maakt behoorlijk veel winst, terwijl het Rijk een aardig centje bijdraagt aan verbouwing en tientallen miljoenen aan subsidie verstrekt aan het Rijks. Pijbes kent geen grenzen. Voor je het weet gaat ie weer een ander duur kunstwerk aankopen. Ondertussen wordt de gezondheidszorg en de ouderenzorg uitgekleed en verloedert de stad.
VK: "De Nederlandse overheid en het Rijksmuseum hebben nodeloos haastig gehandeld bij de aanschaf van Rothschilds Rembrandts. Ook zou het geplande voortdurende transport tussen Amsterdam en Parijs 'destructief' zijn voor de werken. Dit betoogt kunsthandelaar en kunsthistoricus Jan Six (1978) vandaag in de Volkskrant."