Nederlandse politici en bestuurders zijn knap in het rommelen met definities en termen. Zo omvat sinds kort het woord ‘recreatie’ ook de muziekindustrie. En aangezien de evenementenindustrie intussen veel groter is dan de recreatiewereld vindt men dat de festivals ook meer gesponsord en gefaciliteerd moeten worden, een groter deel van de koek mogen opeisen. De natuurliefhebber heeft het nakijken. De natuurgebieden worden opengegooid voor commercie en evenementen. Het sjoemelen met cijfers, vooral over milieuvervuiling, is ook zeer in trek. Het gaat erom een pijnlijke boodschap of een onverkwikkelijke werkelijkheid op te leuken in fraaie bewoordingen. De burger stroop om de mond smeren, daar is de Nederlandse overheid zeer goed in.
Hoofdzakelijk landbouw dus.
CompendiumVoorDeLeefomgeving: “Nederland is een groen land; meer dan vier vijfde van het oppervlak is in gebruik voor recreatie, landbouw, bos en natuur.
Nog geen 15% is rode ruimte (infrastructuur, woonterrein, bouwterrein en overig bebouwd terrein).
De agrarische sector is in Nederland nog steeds de grootste grondgebruiker; in 2012 is tweederde van het landoppervlak in gebruik als agrarisch terrein."
Het aantal hectare natuur zakt sind 1900 behoorlijk.
OK, wij zijn een groen land. Mooi toch. Dus groener dan het buitenland is de suggestie. Als men de landbouw als groen beschouwt dan is Nederland groen. Maar het is juist de landbouw die een gevaar dreigt te worden voor mens en dier. Nederland is helemaal geen groen land. Elk jaar worden er meer bomen gekapt en daar draagt ook Amsterdam een flinke duit aan bij, met name Zuidoost is zich wat bomenkap betreft stevig op de kaart aan het zetten. Zo kan het gebeuren dat Recreatieschap Groengebied Amstelland een kampioen bomenkap aan het worden is. Geef ze tienduizend euro voor ‘het groen’ en daar gaan weer duizenden bomen tegen de vlakte. Daarover meer in een volgende blogpost.
Kaart bodemgebruik voor Nederland: "Toename van ruimtegebruik recreatie, bos, natuur en water
Veel recreatieterreinen (parken, sportterreinen en volkstuinen) bevinden zich in de buurt van de steden. Dat wil niet zeggen dat stedelingen veel vierkante meters recreatieterrein tot hun beschikking hebben. Integendeel, want de grotere recreatieterreinen zijn niet gelegen in de buurt van grote steden, omdat de ruimte daar schaars en duur is. Nederland bestaat voor ruim 14% uit bos en open natuurlijk terrein. Deze gebieden zijn sterk geconcentreerd in het midden, zuiden en oosten van Nederland. Ook langs de kust en op de Waddeneilanden komen veel natuurlijke terreinen (duinen, strand) voor. Bos komt voornamelijk voor in de oostelijke en zuidelijke provincies van ons land.”
Misschien kan een deel van de landbouw of tuinbouw verkassen naar de leegstaande kantoorgebouwen. Paddestoelen kweken in de leegstaande winkels en kantoren, asielzoekers erin om ze te verzorgen en hup daar gaat Neêrland weer op in de vaart der volkeren.
CvdL: “De leegstand van winkels en kantoren is afgelopen jaar opnieuw toegenomen. Van het vloeroppervlak kantoren staat begin 2015 ruim zeventien procent leeg. Binnen de detailhandel is inmiddels ruim negen procent van de vierkante meters niet in gebruik. Veel staat bovendien structureel leeg: meer dan drie jaar. Dit betreft ongeveer zestig procent van de leegstaande kantoren en een kwart van de leegstaande winkels.”
Maar ook in België wordt steen en been geklaagd. Join the club. Ik hoor het een buurman tijdens de kap van 101 bomen hier in de wijk nog zeggen: “Dat is de vooruitgang, mevrouw!” Après Jaensch le déluge! gaat het spreekwoord in Zuidoost. Nederland verzuipt, dus over honderd jaar staat Nederland toch onder water, denkt de laaglandse bobo.
MO: "Vooruitgang staat in Vlaanderen nog steeds gelijk met ontbossing, bestrating en betonnering. Steeds meer wordt duidelijk dat die vooruitgang vooral stilstand oplevert. Hoeveel vrachtwagens van Essers kunnen de wegen nog aan? Als we van Vlaanderen het distributiecentrum van Europa willen maken, heeft het dan nog zin om hier mensen te laten wonen?
Natuur vs. jobs, openbaar ruimte vs. sociale woningen. Het zijn valse tegenstellingen die een omweg leggen langs de essentie. Die essentie heet ruimtelijke ordening, échte ruimtelijke ordening, waarbij inbreiding van dorpskernen als antwoord op de lintbebouwing niet het synoniem is van het onderspuiten van iedere kruimel open ruimte.
Want waarom zou een projectontwikkelaar niet verplicht kunnen worden compact en toekomstgericht te bouwen? Met behoud van een gemeenschappelijk park? En met een mix van gewone en sociale woningen? Hebben we echt ruimte op overschot dat we alle speelpleinen kunnen opofferen om geen keuzes te moeten maken? Of dat we toelaten dat een transportbedrijf braakliggend bedrijventerrein in de buurt negeert om een bos te betonneren?”